Volwassenentaal

Onze woordenschat breidt jaar na jaar verder uit. De gemiddelde volwassene zal dus doorgaans ook een grotere woordenschat hebben dan de gemiddelde jongere. Bovendien zal die woordenschat niet alleen worden bepaald door de leeftijd, maar ook door allerlei andere factoren, zoals het beroep, de politieke of religieuze overtuiging enz.
Intellectuele of 'geleerde' volwassenen munten wel eens uit door het overdreven gebruik van 'moeilijke' woorden. Ze gebruiken vaak abstracte begrippen (ook wel abstracta genoemd). Daartoe behoren woorden op -heid zoals "goedheid" en "schoonheid". In hun taal duiken daarnaast ook ismen op zoals "realisme", "surrealisme", "racisme", "kapitalisme", "neoliberalisme" enz.
De spreektaal van geleerde volwassenen wordt gekenmerkt door ingewikkelde volzinnen.
Ook het geslacht van de persoon kan een invloed hebben op het taalgebruik. De verklaring voor de verschillen tussen mannen- en vrouwentaal wordt gezocht in de opvoeding of in maatschappelijke rollenpatronen.
Zo zouden er tussen mannen en vrouwen een aantal conversatieverschillen bestaan.

Kijk maar eens naar het volgende filmpje: 
 

Er zijn drie gebieden waarop het verschil tussen mannen en vrouwen zeer duidelijk is:

1. Onderwerp:
V: emoties, relaties, problemen ("troubletalk")
M: eerder zakelijk, moppen

2. Stijl:
V: veel luisterreacties ("hm" of "ja" als ondersteuning bedoeld)
M: vechten uiteenzetting eerder aan dan ermee in te stemmen

3. Functie:
V: gelijkheid en begrip benadrukken; verbondenheid en intimiteit creëren
M: onafhankelijkheid benadrukken; deskundigheid demonstreren, aanzien verwerven

Deze verschillen zouden al op de lagere school te horen zijn.
Daarnaast bestaan er ook taalseksismen ("seksisme" is discriminatie op grond van geslacht). Deze zijn onder meer te vinden in de categorie beroepsnamen. Een naam als "notaris" of "psychiater" geldt immers zowel voor mannen als vrouwen, want een vrouwelijke afleiding bestaat niet.

In dit verband confronteren we je met het volgende 'raadsel':
Een arts rijdt met zijn zoon in een auto. Ze krijgen een ongeluk. De arts overlijdt ter plaatse. Zijn zoon wordt zwaargewond naar het ziekenhuis gevoerd. De dienstdoende chirurg komt de operatiekamer binnen waar de patiënt is binnengereden, ziet hem, verbleekt, en zegt: "Dat is mijn zoon. Ik opereer hem liever niet."
De vraag luidt: welke familierelatie heeft de dienstdoende chirurg met de patiënt? Het zal je wel duidelijk zijn waarom dit 'raadsel' in de jaren tachtig 'raadselachtiger' was dan nu.