Baby- en kindertaal

Lees onderstaand tekstfragment uit Herinneringen aan mijn moedertaal van de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven en denk al even na wat kenmerkend zou kunnen zijn voor baby- en kindertaal.

'In onze kindertijd leerden we woorden die vrijwel geen betekenis hadden. In plaats van "hond" werd bv. "does" gezegd - een woord dat weliswaar in de Van Dale staat, maar toch in een conversatie van volwassenen niet gebruikt wordt. In plaats van "auto" hoorden we dikwijls "toetoe". "Heet" werd alleen tegenover kinderen met het archaïsche woord "hies" aangeduid; "eten" heette "happen" en de boterham die we hapten was een "bam".
Wat wij 'kindertaal' noemen, is voor een groot deel de taal waarin ouders hun kinderen toespreken. Misschien doen ze dat wel om de taal, dat akelig ingewikkelde systeem, wat eenvoudiger voor te stellen, bijvoorbeeld door een klanknabootsing als "toetoe" te gebruiken. Maar het is moeilijk in te zien in hoeverre "happen" als woord eenvoudiger is dan "eten" of "hies" gemakkelijker uit te spreken dan "heet". Zou er dan een aparte kinderwereld zijn, waaraan volwassenen tegemoetkomen met het gebruik van deze taal? Het lijkt mij waarschijnlijker dat ouders die aparte wereld creëren om hun kind voorlopig te beschermen tegen de enige en echte wereld, waarin het allemaal niet zo mooi is. "Happen" is een vorm van eten waarvoor niet gewerkt en gevochten moet worden; een "does" is een hond die niet bijt; een "toetoe" maakt geen ongelukken en "jokken" is een onschuldige manier van liegen, louter scherts en jokkernij. Ouders scheppen met linguïstische middelen een donzige laag van vriendelijkheid onder kwetsbare voetjes, een stukje wereld waarop het kind veilig kan starten.'

We zetten de kenmerken van baby- en kindertaal op een rijtje.

Kinderen maken veelvuldig gebruik van:

a) onomatopeeën (klanknabootsingen)
        bv. toetoe
    In dit voorbeeld wordt bovendien de lettergreep verdubbeld. Dat heet reduplicatie.

b) diminutieven (verkleinwoorden)
        bv. voetjes
    Deze worden in kindertaal vaak gebruikt als troetelwoorden (denk aan: bolleke).

c) eenwoordzinnen
        bv. Mama! als het kind bedoelt "Mama is daar!"
    Soms wordt hier ook gesproken van een ellips: het weglaten van één of meerdere woorden in een zin, die je er zelf bij kan denken.

d) neologismen (nieuwe woorden)
        bv. kiekeboe, piep

e) vervormde woorden uit de volwassenentaal
        bv. dada wat een vervorming is van "dag".

f) zwakke werkwoorden
        bv. geloopt in plaats van geloopen of gekoopt in plaats van gekocht
   Het kind vervoegt deze werkwoorden naar analogie van bijvoorbeeld "gedoopt" en maakt zo alle werkwoorden zwak.

Het spreken van het kind wordt echt "taal" wanneer het kind ontdekt dat het via spraakgeluiden een bepaalde persoon of een bepaald voorwerp in zijn omgeving kan aanduiden. Het ontdekt dat alles een naam heeft. De spraakgeluiden krijgen zo een referentiële betekenis; ze verwijzen naar iets dat in de werkelijkheid bestaat. Op dat moment begint het kind echt te spreken.